Jan de Beus
U bevindt zich hier: Startpagina » Introductie » Introductie 2000-2006 » Tussen figuratie en abstractie

Schilder tussen figuratie en abstractie

Jan de Beus, schilder tussen figuratie en abstractie
Schilderijen 2000 - 2006

De Muiderbergse kunstenaar Jan de Beus behoeft geen lange introductie. In de jaren tachtig behoorde hij tot de Neue Wilden, een kunststroming die vooral door Duitse kunstenaars gedragen werd, maar waar ook sommige Nederlandse kunstenaars aansluiting vonden. Na zijn periode bij de Neue Wilden heeft hij een geheel eigen stijl ontwikkeld. Hij stelt zelf: ‘ik ben een klassieke schilder’. Zijn kunst getuigt van een voortzetting van oude kunsttradities. Hij schilderde onderwerpen als landschappen, portretten en naakten die voor een deel ontleend zijn aan oude kunsthistorische thema’s. Zo maakte hij reeksen van landschappen en stadsgezichten met onderwerpen als Muiderberg, Berlijn, de kathedraal van Canterbury of de Andreaskerk in Katwijk. Zijn pasteuze en organische manier van werken geven zijn schilderijen een geheel eigen identiteit. Maar ook maakte hij schilderijen ontleent aan bijbelse thema’s zoals de kruisiging van Christus, schilderijen waarop de beschouwer op een indringende manier geconfronteerd wordt met het lijden.

Artistieke ontwikkeling
Al vroeg ontdekte Jan de Beus één van zijn levensintenties, schilder worden. Op jeugdige leeftijd ontdekte hij het genoegen een eigen wereld te kunnen creÎren met verf, kleur en lijn.
Hij voelt veel verwantschap met oudere kunstenaars zoals de Britse kunstenaar Leon Kossoff (1926- ), bekend om zijn grijsachtige schilderijen met menselijke figuren die lijken weggelopen te zijn uit de holocaust, de Britse kunstenaar van Duitse komaf Frank Auerbach (1931- ) en de Noord-Franse Eugène Leroy (1910-2000): allen kunstenaars die bezig zijn met ontdekken van nieuwe grenzen van de verf en deze vaak in dikke lagen opbrengen : "uitbuiters van de verf“.
De meest recente invloeden komen van kunstenaars die net als De Beus op zoek zijn naar de grenzen van de schilderkunst. Kunstenaars als de Duitser Günter Umberg (1942- ) en de Amerikaan Ad Reinhardt (1913-1967) brengen voor De Beus nieuwe gezichtspunten en hij wordt geraakt door hun uitdrukkingsvermogen en het aanraken van schoonheid.
Naast alle mannelijke inspirators is de Spaanse Angela de la Cruz (1965-) een opmerkelijke collega-kunstenaar. Haar kunstwerken zijn meer objecten dan schilderijen en dragen titels als Flop, Minimum en Clutter bag. Zij maakt onder andere monochromen en dubbel geklapte doeken. De Beus volgt haar werk en herkent hier veel van zijn eigen queeste in.
Maar ook oudere klassieke moderne kunstenaars zoals de Fransman Pierre Soulages (1919- ) en Kazimir Malevich (1878-1935) met zijn bekende Zwarte Kwadraat uit 1914/15 zijn voor De Beus nog steeds actueel en in zijn allerlaatste werk speelt dit kunstwerk een belangrijke rol.

Inspiratiebronnen
Hij laat zich niet alleen inspireren door klassieke kunstenaars (Titiaan, Kokoschka, Corinth), maar ook door dichters (Gerrit Achterberg, Gerard de Nerval) en componisten (Wagner, Mahler, Bruckner). De Beus heeft een grote culturele belangstelling en verdiept zich graag in klassieke literatuur en muziek. Wat hij vindt bij deze klassieke tradities moet hem zo opwinden dat hij daar kippenvel van krijgt en deze opwinding en kippenvel wil hij in zijn schilderijen door de verf heen laten voelen. Zijn schilderijen vibreren en deze vibraties laten een onuitwisbare indruk achter op de beschouwer.
De laatste jaren woont hij weer in zijn geboortehuis te Muiderberg. Zijn atelier bevindt zich buiten in het veld en vormt een eigen universum waar De Beus zijn schilderijen gestalte geeft. Zijn omgeving is dan ook een belangrijke inspiratiebron. Het landschap dat om hem heen aanwezig is maar ook innerlijk in hem verweven is komt altijd als thema weer terug in zijn werk.

Het tot stand komen van de monochromen
In zijn laatste periode van 2001-2005 heeft hij zich vooral geconcentreerd op het schilderen van min of meer monochrome werken. Schilderijen in één kleurstelling, al dan niet met de toevoeging van een tegenkleur in dikke lagen verf opgebracht en op geheel eigen wijze uitgedrukt. Zijn verfopbreng is dik en heeft veel structuur. Hierdoor vertonen zijn schilderijen veel verwantschap met beeldhouwkunst.
Deze werken vormen als het ware een trait d’union tussen de twee disciplines schilderkunst en beeldhouwkunst. Zoals Michelangelo zijn slaven uit het marmer bevrijdde, zo bevrijdt Jan de Beus de kleur uit de verf. Hiermee sluit hij aan bij een lange traditie van een zoektocht van bevrijding van het kunstwerk uit de materie door deze juist in materie uit te drukken.
Door de dikke pasteuze verfopbreng heeft de kleur elke keer een ander gezicht afhankelijk van de lichtinval. Zocht hij in zijn vroegere werk een synthese tussen voorstelling,vorm en verf, zo zoekt in hij zijn nieuwe werk naar een krachtige eenheid van kleur en structuur.
Deze monochromen bevatten een revitalisering van de kleur. Elk schilderij geeft de kleur een eigen lading, een nieuw gezichtsveld, een eindeloos verdwalen in de kleur.

De laatste jaren zijn een soort reinigingsproces geweest in zijn ontwikkeling als kunstenaar. De Beus heeft zich beperkt, beschränkt tot een aantal kleuren, en zoals het aloude cliché al zegt: ‘in der Beschränkung zeigt sich der Meister’. Hij probeert binnen deze beperking nieuwe wegen te ontdekken. De Beus heeft de laatste jaren de figuratieve onderwerpen losgelaten en ontdekte daarbij dat het landschapselement toch altijd weer een weg in zijn werk weet te vinden.

De Beus heeft in deze jaren vaak periodes waar hij niet fysiek met het schilderen bezig is. Het zijn dan de innerlijke processen die hem meer bezighouden. Zijn kunst ontstaat eerst van binnen als een soort vrucht die een rijpingsproces ondergaat. Er vindt een soort opbouw plaats, een reservoir van de output van kunstwerken.
In de periodes dat hij niet schildert is hij heel beschouwend en analyseert hij waar hij mee bezig is. Dan komt er dat onvermijdelijke moment dat het een noodzaak wordt om weer te gaan schilderen. Er ontstaat een soort geldingsdrang, deze drang wordt dan extreem en er ontstaat de wil om het uit te gaan voeren. Volgens De Beus blijft het onverklaarbaar, dat magische moment, dat je je hele arsenaal aan ideeën omzet in iets tastbaars, in verf op doek, de geboorte van een nieuw kunstwerk.
Je ontwikkelt als kunstenaar een scala aan ervaring, maar juist door periodes van reflectie en stilte kom je tot nieuwe vondsten. Het is een soort heilig moeten, een Robinson Crusoë tocht op zoek naar het ultieme kunstwerk

Voor De Beus is kunst ook iets heel emotioneels, wat dat betreft is hij een volbloed expressionist. Kunst ziet De Beus nog altijd als een roeping, in de zin van gedrevenheid, een queeste. Voor hem is het noodzakelijk nieuwe grenzen te verkennen, zichzelf te meten in tijd en ruimte en iets toe te voegen aan zijn eigen idioom en een bijdrage te leveren aan de kunstgeschiedenis.
De Beus ziet vaak dat hij, om een stap verder te komen eerst iets moet afbreken. Hij werkt daarbij heel ongebonden, zodat het ene kunstwerk eigenlijk het andere maakt. Hierbij speelt ook het toeval een rol dat je als kunstenaar voor een deel toelaat, de kunstenaar stelt zich hierbij ten dienste van het schilderij.
Het werk van dit moment heeft te maken met vroeger werk en tegelijkertijd met werk dat gaat komen. Pure aandacht voor verf, vorm en kleur is hier in zijn totaliteit doorgevoerd. Omschreef hij in het verleden zijn eigen werk als "heftige schilderkunst met een romantisch literaire inslag", dan zijn de monochromen anders. Ze hebben alleen een nummer gekregen, weg van het anekdotische, het vertellende, puur sec het schilderij.
De eerste reeks zwarte schilderijen (Z.T. 1-8. 2004, elk 60 x 50 cm) komen voort uit de idee om alleen met verschillende zwarten te werken, maar na het achtste schilderij komen er dan toch weer andere kleuren. Uiteindelijk wordt het dan toch weer te formeel, dogmatisch bijna die focus op één kleur. Voor De Beus is vooral de zoektocht belangrijk en hij hoopt eigenlijk het ultieme kunstwerk nooit te vinden, want dan is er geen uitdaging meer.

Vijfluik (2005)
In zijn monochromen beperkt De Beus zich in het kleurgebruik. In zijn vijfluik (Z.T. 4, 5, 6, 7, 8, elk 200 x 60 cm) bijvoorbeeld kiest hij voor vijf lange panelen in een unikleur die ieder een apart kunstwerk op zichzelf vormen, maar die in hun samenhang elkaar versterken, waardoor er weer een nieuw kunstwerk ontstaat. In zijn kleuren grijpt De Beus terug op de kunsthistorische traditie. Al lange tijd proberen geleerden, kunstenaars en schrijvers een filosofie of theorie over kleur en kleurgebruik te ontwikkelen. De toonaangevende mensen hierbij zijn Isaac Newton, Goethe (Zur Farbenlehre, 1810), Charles Leadbeather en Wassily Kandinsky (über das Geistige in der Kunst 1911), die allen hun ideeën hierover op schrift hebben gesteld. Bij de theosofische kunstenaar Piet Mondriaan vinden we de primaire kleuren terug, hij gebruikte de basiskleuren om zo tot een nieuwe zuiverheid te komen.
De Beus gaat hierop verder, hij neemt de kleuren rood, blauw en geel en voegt daar andere lagen aan toe waardoor er een nieuwe kleur ontstaat. Ook experimenteert hij met zwart en wit en voegt een nieuwe intensiteit aan het doek toe. Elke kleur heeft een andere uitstraling, warm of koud, helder of terughoudend. In het vijfluik is er voor gekozen het violette paneel in het midden te plaatsen, waardoor er een rustpunt ontstaat ten opzichte van de andere kleuren die er naast hangen. Aan de buitenzijden hangt aan de rechterkant het koele citroengeel en aan de andere linkerkant het warme cadmiumgeel. Het rode paneel verstevigt het cadmiumgele schilderij in warme intensiteit, waarna naast het violette paneel de koele kleuren zich laten gelden.

Als we dit vijfluik vergelijken met het vijfluik van kleinere afmeting (Z.T. 16, 17, 18, 19, 20, elk 60 x 30 cm) dan zien we een herhaling in grote lijn van de kleuren. Maar hier zijn de kleuren veel meer vermengd, soms ton-sur-ton, of er is een tegenkleur aan gebracht. Daardoor ontstaat een geheel ander beeld. In het eerste voorbeeld kon je spreken van warme en koude kleuren. Bij dit vijfluik is deze tweedeling weggevallen. Door toevoeging van het warme geel/oranje aan het rechterpaneel, krijgt deze kleur een geheel andere betekenis. Ook is aan het linker geel/oranje paneel de kleur van het rechterpaneel toegevoegd. Hierdoor is de tegenstel tegenstelli de tegenstelling tussen de linker en het rechter paneel opgeheven en ontstaat er een ander soort evenwicht.
tegenstelling tussen het linker rechter paneel opgeheven en ontstaat er een ander soort evenwicht.

Zwarte monochromen (2004-2005)
Door de aanbreng van dikke lagen driebrand en ivoorzwarte olieverf ontstaat er een reliëf op het doek, dat herinnert aan de bronzen reliëfs van bijvoorbeeld de deuren van het baptisterium in Florence, waar de Italiaanse goudsmid en beeldhouwer Lorenzo Ghiberti (1378-1455) in panelen scenes uit het paradijs en de zondeval uitbeeldde of aan de reliëfs van een vrouwenrug van Henri Matisse in het Centre Pompidou te Parijs.
Vooral bij de zwarte monochromen zoals het drieluik in zwart (Z.T. 1, 2, 3 , 2005, elk 200 x 170 cm) van De Beus zien we een verbinding ontstaan met de beeldhouwkunst, de verf ligt als het ware geboetseerd op het doek. En in de abstractie van de verf kunnen we met onze eigen fantasie weer figuratieve elementen in de verflaag ontdekken. Door de lichtinval ervaren we dit drieluik ook elke keer weer anders. Juist bij de zwarte monochromen is verhouding van het schilderij tot de lichtbron (dag-of kunstlicht) erg belangrijk. In de zwarte verf ontdekken we dan weer een scala aan andere donkere tinten, een ontdekkingsreis in een zwart landschap. De Beus maakt net als Dante Alighieri een helletocht, maar dan door het zwart om uiteindelijk weer terug te keren naar de kleur.

Als we de violette monochroom (Z.T. 36, 2005, 24 x 18 cm) nader bestuderen dan zien we dat aan het violet subtiel een andere kleur is toegevoegd, zoals in dit geval kraplak. Dit geeft het schilderij een eigen gelaagdheid. Toch behoudt het schilderij ondanks zijn kleurtoevoeging het donkere karakter. Ook kunnen we hier weer parallellen trekken met de vroegere landschappen van De Beus. We zien hier dezelfde dynamiek en penseelstreek. Doordat de begrenzing van het doek los gelaten wordt en de verf ook over de rand is aangebracht zien we een verschuiving van schilderij naar object. Er ontstaat een nieuwe zoektocht tussen de traditionele disciplines door. Waar liggen de begrenzingen van de schilderkunst en hoe heffen we deze begrenzingen op zodat er ruimte is voor andere manifestaties. Deze ontwikkeling wordt verder doorgezet in het meest recente werk van De Beus, waar hij toevoegingen maakt met houten voorwerpen in een nieuw lijnenspel.

In het gebruik van formaten van de monochromen werkt
De Beus zowel op monumentaal doek als op kleinere panelen. Dit verschil in formaatgebruik geeft ook gelijk een andere uitstraling aan de kleur. Een zwart doek van 200 x 170 cm is duidelijker aanwezig dan hetzelfde werk uitgevoerd op 24 x 18 cm. Door een groot doek te gebruiken maak je ook meteen een statement van de kleur. De Beus gaat hier op speelse wijze mee om en toont zijn kunstenaarschap door elke keer het goede formaat te gebruiken, dat past bij de lading die hij aan elke kleur wil geven. Ook in zijn oudere werk zien we een lichte voorkeur voor grote formaten, omdat hiermee de zeggingskracht van zijn werk beter tot zijn recht komt.

Meest recente werk (2006)
In het meest recente werk van De Beus krijgen de schilderijen weer titels, evenals de terugkeer van een geliefd thema in zijn werk, namelijk het landschap. De schilderijen hebben namen als „Painting for Malevich“, „Nachtlied“, „Malertod“ en „Landschap Muiderberg naar Rembrandt“.
De landschappen Muiderberg naar Rembrandt (2006) zijn een tweetal schilderijen (beiden 90 x 115 cm) gemaakt naar sepiatekeningen van Rembrandt. Het ene laat het interieur zien en het ander het exterieur van de kerkruÔne in Muiderberg.
De Beus gebruikt hiervoor als hoofdkleur het driebrandzwart. Deze kleur vermengt met pruisisch blauw is heel intens aanwezig. Direct uit de tube kobalt blauw tovert hij heel subtiel een landschap uit het zwart.

In de volgende kunstwerken grijpt De Beus terug op elementen die hij in eerder werk gebruikte, zoals in de schilderijen „Painting for Roos“ (1988, 200 x 150 cm) en de Vlaamse landschappen uit 1980. Ook hier voegde hij stukken hout, metaal, delen van lijsten en stukken spieraam toe.
In zijn allernieuwste werk experimenteert hij opnieuw met deze materialen.
Zeer boeiend zijn de twee schilderijen getiteld „Malertod“. „Malertod I“ (2006, 80 x 105 x 6 cm) gemaakt in lichtbruine tinten toont een evenwichtig kunstwerk, dit in tegenstelling tot „Malertod II“(2006, 95 x 135 x 8 cm), uitgevoerd in groene kleuren en met een veel heftiger compositie. De rustige balans van „Malertod I“ is hier totaal verdwenen en de vrede met de dood van de Kunstenaar is in het tweede schilderij veranderd in een samengebalde energie. Hier wordt nog een laatste strijd gevoerd.
In “Nachtlied“ (2006, 105 x 220 x 12 cm) komt er een nieuwe rust en kunnen de elementen van „Malertod II“ verder uitgebouwd worden. De ziel van de kunstenaar/mens vindt troost in evenwicht en harmonie en verzoent zich met begin en einde.
„Painting for Malevich“ (2006, 140 x 130 x 11 cm) is een hommage aan deze Russische vernieuwende kunstenaar. Uitgangspunt is het in 1914/15 geschilderde zwarte kwadraat van Malevich, een bijna wiskundig kunstwerk, teruggebracht tot zijn essentie. Dit hoogtepunt van de abstracte schilderkunst houdt De Beus al enige tijd bezig en hij verwerkt dit op geheel eigen wijze en toont hiermee respect voor de traditie van kunstenaars die aan hem voorafgaan zijn.
„Landschap Muiderberg“ (2006, 85 x 135 x 11 cm) tenslotte laat en een combinatie zien tussen zijn oude landschapschilderstijl en het gebruik van lijstdelen. Dit is een schilderij waarin blauw en roze zijn verwerkt. De donkere bespiegelingen uit "Nachtlied“ zijn hier niet aanwezig en het werk heeft een lichter karakter.

De laatste jaren van zijn kunstenaarschap heeft De Beus een ontwikkeling doorgemaakt, die nog steeds doorloopt en verder uitgediept wordt. Maar toch zien we in zijn werk elke keer een soort eenheid terugkeren, dat het werk van hem zo kenmerkt, te weten zijn penseelstreek. De hand van de meester die elk kunstwerk dat hij maakt een bijzondere kwaliteit meegeeft en zo elke keer een uniek kunstwerk creëert.

Emke Clifford Kocq van Breugel
Kunsthistorica